image.jpeg
“SCHILDERIJEN EN FOTO'S”
in Pulchri Studio op 5 januari 2002

Openingsspeech van Pien Hazenberg:

Welkom op deze expositie van Margriet Westervaarder, die ons hier vandaag trakteert op een dubbele discipline. Fotografie en non figuratieve schilderijen. Ik noem het maar schilderijen, want de techniek is zó complex, dat er eigenlijk geen adequate naam voor is. Ik zal het een beetje toelichten, zodat u straks weet wat u koopt.

Margriet brengt allereerst verf aan op een printplaat. Die plaat kan net als bij een ets van koper of zink zijn. Alleen is er nu niet ingekrast als bij een gravure, maar zit er verf op. Dat kan gewoon één kleur zijn, maar er kan ook een zekere planning in aangebracht worden b.v. rood in het midden en geel er omheen. Ik noem maar wat. Dan wordt het papier- dat is heel dik etspapier- op die plaat met de verflaag gelegd en de hele handel wordt onder de rol van de etspers doorgejaagd. Daar komt een print uit. Dan moet het nog beginnen. Dit is nog maar de basis van haar kunstwerk.

Je kunt je voorstellen dat zo’n uitrol een aantal toevalsfaktoren omsluit. Je weet immers maar nooit hoe de verf zich tijdens de druk verspreidt. Zo’n verrassing van de grilligheid van het materiaal kan natuurlijk heel inspirerend zijn. Dus als dat ding onder de pers vandaan komt, denkt Margriet: wat ga ik met dit gegeven doen?

En vervolgens beantwoordt ze dat met een aantal ingrepen. Dat kan zijn: nog een drukgang over de basisprint, dus nieuwe verf of inkt op de plaat en nog eens onder de rol door, maar ze kan ook met krijt, potlood, olie o.i.d. toevoegingen aanbrengen. Soms krast ze erin, ze spaart uit (dus sjabloneert als het ware), ze dekt af, klooit er met petroleum in of met pigmenten. The sky is the limit. Laag over laag over laag.

Zelf noemt ze dit proces: de dialoog met haar werk. En wat een dankbare gesprekspartner! Want met deze werkwijze ontwikkel je natuurlijk een enorme intuïtieve expertise. Kijk maar eens: haar werk is doordrenkt met het verworven Fingerspitzengefühl. Uiteraard heeft ze daarnaast ook een heel eenduidige conceptuele visie, ook dat zie je meteen: Symmetrie, harmonie, geometrische vormen, monumentaliteit. Uitgangspunten die we steeds weer terugvinden in haar werk.

Maar die intuïtie, waar we het net over hadden, herkennen we, behalve in de technische aanpak, in de spanning, die ze tot op de laatste handeling weet te behouden. De transparantie (het is nergens dood geschilderd). Het weergaloze kleurgebruik van haar zelfgemaakte verf. Soms lijkt het wel alsof er een lichtbak achter zit. De mooie vage contouren, die soms aan Rothko doen denken, en de fraaie materiaalhuid.

Haar fotowerk sluit hier als vanzelfsprekend bij aan. Je hoeft geen kunsthistoricus te zijn om te zien dat dit werk onomstotelijk dezelfde signatuur draagt als de schilderijen. Wie haar schilderwerk ziet, begrijpt meteen waarom ze dit thema voor haar fotografie kiest. Begrijpt ook dat deze beelden uitsluitend door haar gezien konden worden. Op het eerste gezicht bespeuren we dus nauwelijks verschil met de schilderijen. De compositie in de foto’s is ook plat en maakt geen enkel gebruik van perspectivische ondersteuning, iets wat door fotografen vaak juist uitgebuit wordt.

Het effectbejag van de ruimtelijke vervreemding, die je met perspectivische foefjes en een kinky optiek kunt bereiken, laat haar blijkbaar koud. Net als de geschilderde bladen, willen de foto’s niet shockeren of beklemmen, maar behagen. Al is het niet zomaar vrijblijvend behagen. Ze sleurt ons mee in dat onverdeelde esthetische en wrijft ons met de neus erin en ons hele zintuiglijke systeem klinkt op: mooi! Het zijn haar woorden: “Mijn werk gaat over schoonheid en heelheid”.

De foto’s gaan natuurlijk ook over schoonheid en voor een belangrijk deel (zoals bij Wagemaker of Tapiez) over de schoonheid van het oppervlak, de structuur van slijtage, het gezicht van verval. En iedereen die over de vijftig is, kent dat gezicht uit de spiegel. Aanvankelijk vouwt het zichzelf zorgvuldig op, dan heeft de zwaartekracht hals en wangen te pakken en laat niet meer los. Je verflenst eerst en vroeg of laat glijdt je gezicht in de Grand Canyon van ouderdom.

Maar is u dít opgevallen? Zo om de nabij de tachtig of negentig jaar, heet verval ineens heel anders! Dan heb je geen verlepte harses meer, maar een markante kop. Dan heeft de tijd zo’n indrukwekkende biografie op het gezicht geëtst, dat het cachet krijgt. Vergevorderde aftakeling wordt dus weer móói! Welnu, vergevorderde aftakeling is de hoofdissue in Margriets fotowerk. En wat mooi! Het verval heeft hier onmiskenbaar bezit genomen van het aangezicht van de muren, de stenen, de houten luiken. Hun levensloop laat zich in al zijn onttakelde schoonheid aan hun verschijningsvorm aflezen.

En hier schuilt tegelijkertijd het enige, maar essentiële verschil binnen de parallel die we tot nu toe constateerden tussen haar fotografie en de schilderijen: De tand des tijds, die zo kenmerkend is voor de foto’s, is in het schilderwerk afwezig. Het is tijdloos.

Bij de foto’s kunnen we ons nog afvragen, wat er vooraf ging aan het verval, of hoe lang de zaak nog overeind zal kunnen blijven. Bij de schilderijen is de anekdote volledig weggevallen en zien we het moment en niets dan het moment. Ondanks de dynamiek van kleur en handschrift worden we als het ware de verstilling in getrokken. Een soort meditatief hier en nu.

De collectie die Westervaarder ons hier laat zien lijkt dus zowel homogeen als gespleten. Ik zie de eenheid, juist door de tweeledigheid omdat deze complementair is: De fotografie belichaamt de sleetse materie en het schilderwerk weerspiegelt het onvergankelijke. Zo vertolkt Margriet voor mij, in twee disciplines, binnen één oeuvre de synthese van het stoffelijke en het spirituele. Dat maakt deze tentoonstelling, niet alleen in de afzonderlijke stukken, maar in zijn totaliteit: heel. En dat, Margriet, brengt jou waar je zijn wil.

Pien Hazenberg (beeldend kunstenaar)